De toekomstige landbouw in het Groene Hart
Veel gemeenten in het Groene Hart zijn terecht zeer betrokken bij de land- en tuinbouw in hun gemeente. Met name de grondgebonden landbouw is immers de huidige drager van het landschap in het Groene Hart; deze vormt een sociaal-economische factor van betekenis en valt voor veel inwoners samen met de identiteit van hun gemeente.
De vraag is wel welke invloed gemeenten kunnen hebben op de toekomst van de grondgebonden landbouw in het Groene Hart. Vraagstukken rondom bodemdaling en innovatieve nieuwe bedrijfssystemen zullen vooral op een bovengemeentelijke schaal aangepakt moeten worden. Deze vragen bundeling van fundamentele en praktische kennis en een intensieve vertaalslag naar de bedrijfsplannen van ondernemers.
Bij de relatie met de markt staan vooral de agrarische ondernemers en hun ketens centraal.
Gemeenten zelf kunnen denken aan vernieuwingen op het gebied van korte ketens en het stimuleren van een circulaire economie op hun grondgebied. Weloverwogen ruimte (ook in planologische zin) bieden voor ontwikkelingen, passend bij het geheel van het Groene Hart, is de belangrijkste opgave voor gemeenten op dit gebied. Het is daarbij zaak dat de gemeenten in het Groene Hart zich inzake de toekomstige landbouw in hun gebied verbinden met processen die op een hoger schaalniveau spelen. Op die manier kunnen ook zij – daarvan afgeleid en erbij passend – een relevante bijdrage leveren aan een duurzame groen-blauwe toekomst van het Groene Hart. Stel dus zeker dat kennis over de bredere ontwikkelingen toegankelijk is voor uw gemeente, verbindt u aan initiatieven op regionaal en Groene Hart-niveau en vraag u voortdurend af hoe effectief de gemeentelijke activiteiten zijn.
Vrijkomende agrarische bebouwing
Een bijzonder aspect, dat nauw samenhangt met de ontwikkeling van de landbouw, is het vrijkomen van agrarische bebouwing. De herbestemming van agrarische bebouwen kan een grote impact op landschappelijke kwaliteit, wegbelasting en sociaal-economische omstandigheden hebben. En vraagt daarom zorgvuldigheid en aandacht. Het bepalen van een beleidslijn hoe daar vanuit de gemeente mee om wordt gesprongen, is bij uitstek iets om in samenspraak met de regio te doen. Onnodig grote verschillen in beleidsruimte zijn immers lastig uit te leggen. Op basis van een gedeelde beleidslijn is een verantwoorde toepassing per locatie verzekerd. Lees verder Leegstand boerderijen .
Documenten
- Verslag discussiebijeenkomst 20 juni 2016: Kwaliteitsatelier – ‘Landbouw en Landschap’
- Naar een waardenvolle landbouw in Zuid-Holland, PAL-advies veehouderij en akkerbouw Zuid-Holland (pdf)
- PAL-symposium nieuwe Groene Hart-visie nodig (2015)
- Column Strategische Vergissing 2015 van Wouter van der Weijden, dir. St. Centrum voor Landbouw en Milieu (pdf)
- Kwaliteit leefomgeving landelijk gebied staat onder druk (Min.OCW, 16 dec.2016)
- Perspectief Groene Hart 2040
- Klimaatslim boeren in polders bij de Vlist, 8-feb. 2019
Nog steeds heb ik de indruk dat de provincie Zuid-Holland de agrarische belangen sterk laat wegen in de totale belangenafweging omtrent het platteland. Geen wonder: de LTO-achterban is trouw stemmer bij de PS- verkiezingen. Daar kunnen de groene organisaties een voorbeeld aan nemen. Idem bij de waterschappen.
Ik heb pas nog eens zitten kijken bij de provinciale kerncijfers van het CBS. Recenter dan 2014 heb ik helaas niet. De bijdrage van de agrarische branche aan de Zuid-Hollandse economie in 2014:
agr prod in mln euro 5371 = 1,86%
% werknemers werkzaam in de agrarische sector alle productie in mln 288292 2,17%
Ergo: de agrarische sector draagt maar 1,86% aan het bruto provinciaal product (bbp) bij. Slechts 2,17% van de beroepsbevolking is werkzaam in deze sector. Dat is dan wel los van toeleveranciers, afnemers en logistieke sector die in deze statistiek in andere sectoren vallen.
Maar binnen deze getallen valt wel de gehele glastuinbouwsector.
Met andere woorden: zou je kijken naar de melkveesector (helaas heb ik daar geen aparte cijfers van), dan is het belang voor de provincie nog veel kleiner. Evt. economische schade door het sterker afdwingen van natuurinclusieve veehouderij is dus peanuts. En dat terwijl de maatschappelijke kosten (vermesting, bodemdaling, verlies aan natuur en landschap) van de huidige wijze van veeteelt bedrijven juist heel hoog zijn.
Hier in de Krimpenerwaard zie je (maar elders in het Veenweidengebied ook) dat het uitbreiden van het aantal fiets- en wandelpaden het meestal aflegt tegen de agrarische belangen. De agrariërs willen vaak geen recreanten in hun gebied vanwege overlast, vandalisme, honden, dierziekten, zondagsrust, vrij koeverkeer etc. en wat ik verder al voor argumenten heb mogen beluisteren. Dat betekent bijvoorbeeld dat er vanuit Gouda nagenoeg geen uitloopjes richting de Krimpenerwaard zijn.
Als het gemeentebestuur van Gouda dit bij de wethouder van Krimpenerwaard aankaart, vangt het steevast bot.
Mijn stelling is dat de maatschappelijke baten van een beter gefaciliteerde natuur- en landschapsbeleving en recreatie van burgers (de overige 97,83% van de beroepsbevolking en goed voor 98,14% van het bbp) veel hoger zijn. Dan denk ik aan meer geluk, welzijn, fysieke gezondheid, inspiratie, productiviteit etc.
Het zou een taak voor GS moeten zijn om een ommezwaai te maken in haar benadering van het Zuid-Hollandse platteland. Veel meer belang hechten aan natuurbeleving, landschapsbehoud en recreatie en veel minder aan zuivelproductie. Daarbij hoort ook het soort patstellingen zoals die tussen Gouda en Krimpenerwaard doorbreken, desnoods met zwaarder juridisch RO-instrumentarium. Dat vraagt om een assertiever GS. Die zien we bij de aanleg van nieuwe wegen volop (Rijnlandroute), maar in dit soort issues zelden.
Hartelijke groet,
Bart Been